Aanvoer van stikstof en organische stof uit gewasresten
Stikstofrijke gewasresten
In de stikstofbemesting voor alle gewassen dient rekening gehouden te worden met de nalevering van stikstof uit de voorvrucht of groenbemester. Hierin kunnen grote verschillen bestaan. Ook is nalevering afhankelijk van het tijdstip van onderwerken en de hoeveelheid gewasontwikkeling. Gewassen die extra N naleveren zijn o.a. vlinderbloemigen. Hierna volgen enkele voorbeelden van nalevering uit verschillende vormen van gewasresten.
• Gewasresten van de hoofdteelt. Met name vlinderbloemigen als erwten, stamslabonen, tuinbonen en soja geven stikstofnalevering vanuit de gevormde stikstofknolletjes. De stikstof uit deze gewassen komt relatief snel vrij. Of hiermee rekening dient te worden gehouden is afhankelijk van de periode die er tussen de hoofdteelt en volgteelt zit. Na erwten volgt in het algemeen een volggewas (spinazie, stamslabonen of boerenkool) of een groenbemester. Hiervoor kan 30-40 kg N aftrek plaatsvinden. Na stamslabonen, tuinbonen en soja volgt vaak een groenbemester, hiervoor kan de bemesting ook gekort worden met 30-40 kg N. Na andere gewassen is het erg verschillend hoeveel N er achterblijft in de stoppel.
• Groenbemesters. Deze leveren stikstof na vanaf het moment van onderwerken of afsterven. Vooral op lichte grond is het wenselijk om een groenbemester in het voorjaar onder te werken om maximaal gebruik te maken van de stikstofwerking. Bij najaarsvernietiging bestaat de kans dat er al veel stikstof verloren gaat voordat het hoofdgewas in het nieuwe teeltjaar dit kan benutten. De kanttekening hierbij is dat rekening moet worden gehouden met mogelijke aaltjesvermeerdering. Bij specifieke problemen met aaltjes op een perceel kan het gunstig zijn de groenbemester al in het najaar onder te werken. Of een gewas vernietigd kan worden is mede afhankelijk van of het al dan niet meetelt voor de vergroening.
Zie de vergroeningseisen op de website van RVO. Normaal gesproken dient een groenbemester voor de vergroening 8-10 weken te blijven staan.
Zie ook hoofdstuk 4 van het Handboek Groenbemesters voor de organische stofverhoudingen en andere belangrijke eigenschappen van groenbemesters, zoals tabel Tabel 3.7 (Stikstof: kengetallen en eigenschappen van groenbemesters).
• Grasland. Bij de teelt van een akkerbouwgewas of mais kan na het scheuren van grasland de stikstofgift verlaagd worden voor het vrijkomen van stikstof uit de graszode. Een eenvoudige vuistregel is 25 kg N per jaar dat het grasland is geweest: 1 jaar gras = 25 kg N / 2 jaar gras = 50 kg N / 3 jaar gras = 75 kg N. In een jaar met een hoge mineralisatie, voldoende vocht en warmte, en een gewas met een lange groeiduur, kan dit zelfs oplopen tot 100 kg N. Bij de bemesting is het verstandig om te zorgen voor voldoende startstikstof voor de begingroei en loofvorming van het gewas. Dit kan in de vorm van kunstmest of in drijfmest met een hoger ammoniakgehalte. Ammoniak wordt relatief snel omgezet in nitraat dat een snelle werking geeft voor de gewassen. Varkensmest is door het relatief hogere gehalte aan minerale stikstof en het gemakkelijker vrijkomen van stikstof uit het organische gedeelte beter geschikt dan rundveedrijfmest.
Hoeveel organische stof wordt aangevoerd middels gewasresten?
In de aanvoer van organische stof wordt altijd gerekend met de hoeveelheid effectieve organische stof (EOS). Dit is de hoeveelheid organische stof die na 1 jaar nog over is in de bodem. Voor de hoeveelheid OS die van de teelt van een gewas of een groenbemester overblijft, zie de tabel van Handboek Bodem en bemesting.